Pjotr Demjanovitsj Oespenski (Russisch: Пётр Демьянович Успенский) (Moskou, 4 maart 1878 – Lyne Place, Surrey, 2 oktober 1947) was een Russisch esoterisch schrijver en filosoof.
{–Hij (de mens) kan de stroom van zijn gedachten niet stop zetten, hij kan zijn verbeelding, zijn gevoelens, zijn aandacht niet beheersen. Hij leeft in een subjectieve wereld van ik houd van, ik houd niet van, ik vind het prettig, ik vind het niet prettig, ik verlang, ik verlang niet; dat wil zeggen in een wereld waarin hij meent te houden van, of niet te houden van, te verlangen of niet te verlangen. Hij ziet de werkelijke wereld niet. De werkelijke wereld gaat voor hem schuil achter de muur der verbeelding.–}
De werkelijkheid gaat schuil achter een muur van verbeelding…
Wat een opmerkelijke uitspraak!
In feite beschrijft Ouspensky hier twee werelden die tegengesteld zijn aan elkaar.
Enerzijds is er de Werkelijkheid, een dimensie van eenheids-bewust-Zijn. Een niets. En het woord zegt het al. Niets is geheel vormloos, zonder enkel beeld. Het is een soort leegte waar niets (over) te denken, laat staan te zeggen valt.
Anderzijds is er de materiële wereld die subjectief is en dualistisch. Zij bestaat uit een volheid van beelden en vormen, waarvan Ouspensky beweert dat zij niet de werkelijkheid zijn maar op in-beeldingen ver-beelding berusten.
Met andere woorden: heel het aardse vormleven is een wereld van begoocheling en illusie.
Vreemd eigenlijk, want normaal gesproken beleven wij precies het omgekeerde.
In onze ogen is de materiële wereld de werkelijkheid. We kunnen haar immers met onze zintuigen waarnemen en met het verstand beredeneren.
Daarentegen klinken eenheids-bewust-Zijn, nietsheid en leegte ons als zeer onwerkelijk in de oren. We hebben er geen enkele voorstelling bij.
Wel wordt duidelijk dat beide werelden – het zichtbare en het onzichtbare – van elkaar afhankelijk zijn, elkaar in stand houden en in wezen niet te scheiden zijn. We kunnen dit begrijpen aan de hand van een vergelijking.
Het is namelijk in het lege, transparante veld van bewustzijn dat gedachte-beelden en vele andere vormen verschijnen, gelijk een schilder pas in staat is kleuren en vormen aan te brengen als hij een leeg schildersdoek in bezit heeft.
De moeilijkheid is nu, dat de mens – die zich gewoonlijk identificeert met het zichtbare vormleven – geen oog heeft voor het daarachter verscholen “schildersdoek”, het bewust-Zijn, dat hij Zelf Is.
De mens wil niet simpelweg Zijn en bewust Zijn, maar verbeeldt zich “iets” te zijn. Iets van enigerlei aard en van een of andere vorm. Dit blijkt wel als er naar iemands identiteit wordt gevraagd. Bijvoorbeeld bij een paspoort of rijbewijs. Leeftijd, naam, adres en beroep zouden dan die identiteit aangeven. Bijvoorbeeld ik ben bakker, ik ben 30 jaar, ik ben geboren in Lutjebroek, Ik ben de zoon van…, ik ben lief en aardig, ik ben oud, ik ben ziek, etc. Kortom, wij zeggen niet simpelweg “ik Ben”, als er naar onze identiteit wordt gevraagd maar komen met een hele omschrijving van uiterlijkheden.
De bijbel wijst er meerdere keren op, dat het maken van beelden verboden is. Gij zult u geen gesneden en gegoten beelden maken, zo lezen wij.
Uiteraard houdt het verbod veel méér in, dan het boetseren van een beeldhouwwerk uit leem, zilver of goud. Beelden creëren wij in eerste instantie met ons denken. En hoe meer wij denken, hoe meer het lege schildersdoek (ons zuiver, helder en transparant bewust-Zijn) schuil gaat achter al die inkleuringen.
Ons brein produceert allerlei beelden: gedachtebeelden, denkbeelden, drogbeelden, fantasiebeelden, droombeelden, schrikbeelden, spookbeelden, en nog veel meer. Wij beelden ons letterlijk van alles in, en ver-beelden ons van alles en nog wat, waardoor wij afdwalen van onze werkelijke Bron en Identiteit: onveranderlijk, eeuwig Zijn.
Het komt erop neer dat wij ons laten misleiden door ons te identificeren met de vormzijde van het bestaan. Wij zijn niet wat wij denken te zijn. Wij zijn niet ons lichaam. Wij zijn niet de kleding die wij dragen. Wij zijn niet ons beroep of onze hobby. Wij zijn niet ons succes, noch onze prestaties en mislukkingen. Dit soort zaken bepaalt slechts ons ik-beeld of imago, namelijk hoe wij in de buitenwereld denken te moeten ver-schijnen. Echter schijn is bedrog. Het is projectie. Ons ik of ego is niet meer dan een complex opgebouwde gedachte-beelden die wij over onszelf hebben.
Het Latijn kent voor het woord imago meerdere interpretaties, zoals beeld, afbeelding, evenbeeld, en portret. In oneigenlijke zin verwijst imago naar schijnbeeld, en masker. In de Oudheid werden zulke maskers door Griekse toneelspeler gedragen, om er bepaalde karakters mee uit te drukken. En daarmee geeft het masker aan dat ons imago toneel is, en de vormzijde van het bestaan het decor waarop wij mensen slechts een rol spelen. Van toneelspel weten wij dat het niet de werkelijkheid is want het is verzonnen, bedacht of uitgedacht. In feite is het toneelspel dat wij opvoeren precies het tegenovergestelde van wat wij in ons diepste wezen het liefste willen: simpelweg Zijn en ons Zelf Zijn.
Gelijk alle beeldvorming, zijn ons imago en het toneelspel dat wij opvoeren cultuur- en maatschappij gebonden.
Zij voegen zich naar de wensen en verwachtingen, die binnen een bepaald milieu heersen. Binnen de eigen cultuur dient men zich aan de gangbare gedragscodes te houden. Vanaf het standpunt van het ikbeeld is het dus zaak om zich aan te passen en zich zo goed en perfect mogelijk te etaleren.
Door deze sociale controle raakt de mens verwikkeld in duizend en één rolpatronen, die vaak generaties lang worden doorgegeven. Bijvoorbeeld die van zorgzame moeder, liefhebbende huisvrouw, of stoere man. Bij elke rol verwacht de maatschappij een bijpassend voorkomen, aangeleerd gedrag en decorum. Jawel, de man zorgt voor het inkomen en de vrouw achter het aanrecht. Op die manier houdt het ego de illusie en alle poespas er omheen in stand, en kost het vaak jaren om van een mening, oordeel en overtuiging af te stappen.
Bijgevolg is egoïsme en egocentriciteit op niets anders gebaseerd dan het veilig stellen van het eigen ikbeeld, zodat het geen schade lijdt en de beeldvorming over zichzelf niet afbrokkelt. Maar is het niet het toppunt van illusie om datgene wat op illusie berust met zoveel moeite in stand te houden? Waarom gaat de mens zo te werk met zichzelf, houdt hij zichzelf voortdurend voor het lapje? Het motief is duidelijk. Als er geen beeldvorming zou zijn van een “ik”, zou de mens “niets” zijn. En hiermee komen we aan bij de grootste angst van het ego, namelijk zijn doodsangst om niets te zijn, om er niet meer te zijn.
Uit bovenstaande blijkt wel, hoe kwetsbaar het imago of ego is. En hoe zéér wij ons vergissen door ons te identificeren met beeldvorming en illusie. Al het menselijk lijden ontstaat hier uit. Het is diezelfde illusie die keer op keer een gevoelige knauw krijgt, zodat het langzaam maar zeker tóch dreigt af te brokkelen en het beeld van zijn voetstuk valt. Dat is maar goed ook, want alleen op die manier verdwijnen de sluiers, gaan de gordijnen open en kunnen we het Licht en de Werkelijkheid ervaren.
Al met al zijn het aardse lijden en de drama’s die op aarde worden uitgevoerd signalen, dat wij ons met begoocheling en onwerkelijkheden identificeren.
Wat betekent identificatie eigenlijk? We vertalen het door “vereenzelviging”, een woord dat veel nauwkeuriger aangeeft waar het om draait dan het woord identificatie.
In ver-een-zelvigen vinden we de woordjes eenheid en zelf terug. Met andere woorden: we zijn het Eén-Zijn en dit zijn wij Zélf.
Lia
Geen opmerkingen:
Een reactie posten